Oliechirurgie

Terwijl Shell met zichzelf en zijn aandeelhouders overhoop ligt over de omvang van zijn olievoorraden, blijkt de diepzee tal van onontgonnen oliereservoirs te bevatten. Technologen en geologen laten de winbare wereldolievoorraad groeien, maar Shell boort steeds vaker mis.

© 2004 Henk Leenaers

Zolang ik leef is de olie bijna op, verzuchtte een professor in Princeton, toen de Amerikaanse regering in 1951 voorspelde dat de olievoorraad nog maar dertien jaar meekon. Dat was de derde noodkreet in 35 jaar. Sindsdien is er niet veel veranderd. Nadat Shell begin dit jaar een vijfde van zijn bewezen olievoorraden uit de boeken verwijderde, wordt er weer heel wat afgesomberd in de oliebranche. Sinds enkele jaren teren oliemaatschappijen in op hun reserves, zo luidt de gangbare opinie, bij gelijkblijvende productie staat de benzinepomp over veertig jaar droog. Maar om dezelfde reden dat we pas etenswaar inkopen als de ijskast bijna leeg is, stellen Shell, BP en Exxon Mobile hun oliezoektocht zo lang mogelijk uit. Waarom zou je een hele koe in je vriesvak opbergen als de stallen van de boer volstaan met de biefstukken van morgen? Toch mag Shell zich zorgen gaan maken, aldus de Volkskrant afgelopen week, want de oliereus is het zoeken verleerd.

Oliegiganten streven allemaal naar een lichte groei in hun olievoorraad. Zijn de bewezen oliereserves kleiner dan die van de concurrent, dan morren de aandeelhouders, zo ondervindt Shell dit jaar. Maar zou de olieplas in hun boeken veel groter zijn dan ging dat waarschijnlijk ten koste van de financiële prestaties, want oliezoeken is duur. Van de twaalf miljard die Shell jaarlijks investeert gaat een flink deel op aan oliezoektochten, zo bleek afgelopen week. En met weinig succes, want tussen 1999 en 2002 was slechts één op de twee olieboringen raak, aldus een Shell-medewerker. De zoekkosten per gevonden olievat bedragen bij het Brits-Nederlandse bedrijf daarom 10 tot 30% meer dan bij de beter mikkende concurrenten BP, Exxon Mobile en Total: zij scoorden in dezelfde periode twee uit drie in plaats van één uit twee. Met de aldus bespaarde dollars kunnen ze technologie ontwikkelen om ook de laatste druppel uit een olieveld te persen. Of om op nog grotere diepte naar olie te boren.

Maakt Shell zich druk om een vergissing van zo'n 4 miljard vaten in zijn olieboekhouding, in het Oil&Gas Journal zetten Paul Holtberg en Robert Hirsch in juli 2003 vraagtekens bij de gangbare schattingen van de wereldolievoorraad, vele honderden keren zo groot. De discussie gaat niet over hoeveel olie er ín de grond zit, met zesduizend miljard vaten is dat genoeg om het IJsselmeer 300 keer te vullen, maar hoeveel we er weer uít kunnen halen. Een vaak geciteerde schatting van Campbell & Laherrère, gepubliceerd in Scientific American in 1998, zegt dat van alle aardolie krap éénderde winbaar is. En omdat we de helft daarvan al hebben opgestookt rest de mensheid nu nog maar duizend miljard vaten olie, zo hebben we ook de afgelopen maanden regelmatig kunnen lezen. Net genoeg voor één generatie. Holtberg en Hirsch zetten daar de veel optimistischer getallen van de US Geological Society tegenover: uiteindelijk is niet éénderde, maar zeker de helft van alle olie op aarde winbaar. Terwijl volgens de gebruikelijke opinie het glas al half leeg is, is aan de olieborrel van deze Amerikaanse geologen nog maar één keer genipt.

In opdracht van het Amerikaans energieministerie hielden Holtberg en Hirsch de bestaande oliesommetjes kritisch tegen het licht en haalden er twee fouten uit. Zo onderbouwden de conservatieve rekenaars het winbare deel van de olievoorraad met olieboringen. Maar vrijwel al die oliegaatjes zijn geboord in Noord-Amerikaanse grond, slechts twee procent van het aardoppervlak. Zo was de boordichtheid in de VS tussen 1970 en 2000 bijna twintig keer zo hoog als elders in de wereld, inclusief het Midden-Oosten; en dieper dan twee kilometer is de oceaanbodem nog vrijwel maagdelijk. Wie weet hoeveel winbare olie we nog vinden als we die andere 98 procent van de aardkorst met hetzelfde Amerikaanse enthousiasme te lijf gaan, zo vragen Holtberg & Hirsch zich af. En ook politiek is het aantrekkelijk om naar alternatieve oliebronnen te speuren, buiten de roerige regio's van de OPEC-landen. Geologen hebben het gebied tussen West-Afrika, Brazilië en de Golf van Mexico al hoopvol de "Gouden Driehoek" gedoopt.

Olievoorspellers Campbell & Laherrère hadden niet voorzien dat nieuwe offshore technologie de armslag van de oliemaatschappijen enorm zou vergroten, aldus de twee critici. "Revolutionair", noemt hoogleraar Jan Meek de vorderingen in het produceren van olie en gas uit de zeebodem. De Delftse offshore technoloog is in deeltijd werkzaam voor Heerema - aannemer op zee - en zag van dichtbij hoe het ene diepterecord na het andere werd gebroken: "In de jaren zeventig experimenteerden we nog met drijvende constructies in 140 meter diep water op de Noordzee, in de Golf van Mexico lukt het nu ook boven een 2300 meter diepe oceaan." Had de offshore industrie 40 jaar nodig om de diepte waarop ze boort te vergroten van 18 voet in 1938 tot 1000 voet (305 meter) in 1978, iedere volgend duizendtal kostte minder tijd: naar 2000 in 15 jaar, naar 3000 in 4 jaar, naar 4000 in 2 jaar, en dan met één sprong naar 7000 in 1999: dik twee kilometer.

Stap voor stap nam de boordiepte het afgelopen decennium ieder jaar zo'n 200 meter toe; in de Golf van Mexico is nu de dieptegrens van drie kilometer in zicht. Die geleidelijke ontwikkeling, legt Jan Meek uit, is niet toe te schrijven aan één technologie: "Op verschillende fronten is de techniek in beweging. We maken betere ontwerpen met nieuwe rekentools en in nieuwe laboratoria testen we de drijvende constructies lang vóór we ze installeren. Omdat we beschikken over steeds beter staal en steeds sterkere lassen kunnen we grotere constructies bouwen." Voor de bediening van de boorapparatuur op de zeebodem speelden de aannemers leentjebuur bij de Amerikaanse medici die transatlantisch een Franse galblaas verwijderden. Meek van de TU Delft: "Pijpen leggen, installaties inspecteren, reparaties uitvoeren. Uitgerust met op afstand bedienbare robots zijn aannemers op zee net chirurgen - in het groot."

De op palen gefundeerde platforms op de Noordzee zijn ongeschikt voor het zware werk. Is het water dieper dan 500 meter dan installeren aannemers drijvende productieplatforms boven olieputten op de oceaanbodem. Het vergt nu al het uiterste van de olie-ingenieurs om een drie kilometer lange pijp zo aan een schip te hangen dat er vijfentwintig jaar lang een olie-gas-water mengsel kan worden opgepompt. Toch ziet Meek geen belemmeringen om straks op het diepste plekje van de oceaan naar olie te boren, nog eens twee kilometer dieper.

De kwetsbare, drijvende productieplatforms moeten dan wel naar een veiliger plek worden verplaatst. Nu pompen aannemers eerst een mengsel van zand, water, gas en olie omhoog naar een drijvende platform, waarna ze het scheiden en de olie per schip afvoeren. Meek voorziet dat deze productiestap op termijn niet meer op zee plaatsvindt: "In een diepwaterproject in Noorwegen pompen ze het gewonnen mengsel straks via pijpleidingen over de zeebodem rechtsreeks naar de kust." Zonder zich nog langer druk te hoeven maken over aan platforms hangende pijpleidingen, produceren ze de olie in een fabriek op het land. Maar niet alle diepe olievelden liggen toch pal aan de kust? "Als we de afstandsbestuurbare oliechirurgie verder weten te verbeteren", aldus Jan Meek van de TU Delft, "dan kunnen we de productie ook naar de oceaanbodem verplaatsen, buiten het bereik van golfstromen en zuidwesterstormen."

Terwijl Shell in de jaren tachtig en negentig zijn geologenpopulatie uitdunde, aldus Roelof Platenkamp, directeur van Shell-dochter NAM, maakte de exploratie- en productiegeologie in dezelfde periode enkele grote technologische sprongen, zoals schuin en horizontaal boren in plaats van verticaal, flexibele pijpen die ongevoeliger zijn voor stromingen dan hun stalen voorgangers, en van 2D naar 3D seismisch onderzoek voor een nauwkeuriger afbeelding van de ondergrond. Oneconomische olievelden werden daardoor winbaar en onbereikbare gebieden toegankelijk, zodat schattingen over het winbare deel van de wereldolievoorraad steeds verder stegen. Dachten Campbell & Laherrère in 1998 nog dat 30% van alle aardolie winbaar is, de US Geological Survey houdt het nu op 50%.

Zoals alle voorspellingen over het uitputten van de olievoorraden is ook die van Campbell & Laherrère dus niet uitgekomen. Luisterend naar Holtberg en Hirsch houdt het Amerikaanse energieministerie het er op dat de olieproductie voorlopig doorgroeit, in ieder geval tot 2030 en mogelijk zelfs tot 2075. En voordat we die olieplas hebben verbruikt zitten we alweer in de volgende eeuw.


Gepubliceerd in Intermediair