'Renners raken niet overtraind, maar overkoerst'
Rabobank-ploegarts Geert Leinders over de beperkingen van wielertraining

Trainingsschema's, bloedmonsters en laboratoriumtesten. Je zou haast denken dat wielerprofs tijdens de training worden klaargestoomd voor topprestaties in de koers. Niets is minder waar, volgens Geert Leinders van Rabobank. Het grootste trainingseffect behalen de profs juist ín de koers. 'Je mag als renner hopen dat je niet meer kunt te trainen'

© 2004 Henk Leenaers

'De laatste twee jaar dat hij als prof bij RABO reed ben ik nog dokter geweest van Erik Breukink. Dus hij kent mij in de relatie tussen renner en ploegarts. Zijn arts en vriend van jaren, Jan Paul van Mantgem, is nu ook ploegarts. Dat zij met mij willen samenwerken, dat schept een band. Je bent toch 150 dagen per jaar dag en nacht samen onderweg. Naar de Tour, naar wereldbekerwedstrijden en naar trainingsstages.'

'Het aantal koersdagen gedeeld door het aantal renners is de laatste jaren steeds lager komen te liggen. Twintig jaar geleden haalde een renner met criteriums en kermiskoersen erbij makkelijk 120 koersdagen per jaar. Nu is het gemiddelde ongeveer 100 en bij Rabobank zitten de renner tussen de 80 en 90. Lance Armstrong rijdt nog veel minder. Armstrong kan de anaërobe wedstrijdintensiteit tijdens een training verschrikkelijk goed simuleren. Er zijn niet veel renners die dat kunnen. Dat is een enorme luxe. Lance Armstrong ís dan ook US Postal, vergis u niet. Die zegt: "Ik rij daar en niet daar". Die man bepaalt alles wat er in die ploeg gaat gebeuren. De rest moet naar de pijpen dansen van zijn programma.'

Ontzettend stom

'Een goede renner die bij óns in de ploeg zit heeft in februari al een overvol programma met koersen in Italië, Spanje en Qatar. Als je iedere keer zo'n koersbelasting hebt dan moet je wel ontzettend stom zijn om te trainen op wedstrijdintensiteiten. Amateurs mogen dat wel. Die kunnen tussen twee koersen op wedstrijdintensiteit trainen om zich voor te bereiden op de volgende wedstrijd. Maar een goede beroeps haalt zijn trainingseffecten uit de wedstrijd. Die kan hij alleen maar halen als hij goed genoeg is om in die koers te worden opgesteld en als hij in de koers goed genoeg is om in de finale mee te rijden. Als je dat kunt haal je het maximale trainingseffect uit de wedstrijden. Trainen is dan hersteltraining. En het moeilijke van het hele verhaal is om de renners op 1 februari zo goed te krijgen dat ze in de wedstrijden er na voldoende trainingseffect halen. Ben je ziek of geblesseerd dan wordt je niet opgesteld en kun je nooit die intensiteiten halen die anderen in de wedstrijd halen en loop je achter de feiten aan.'

'Vanaf het begin van het seizoen ben je als renner niet meer in controle, je wordt geleefd. Een renner mag hopen dat hij niet meer kan trainen. Pas als hij niet meer kan koersen kan hij weer trainen, maar hij wil koersen en zo een palmares opbouwen. Vandaar de enorme frustratie om renners te laten trainen door begeleiders van buiten de ploeg, omdat die nooit in overleg met de sportdirecteur een eigen trainingsprogramma kunnen bouwen voor de renner. De directeur wil dat ie koerst, de trainer wil dat ie traint.'

Niet-trainbare systemen

'Als je competitiesport beoefent dan is het trainingseffect nooit zo groot als na een wedstrijd. De relatie tussen de energie die je in een training steekt en het effect dat je er uithaalt is rechtevenredig met elkaar. Voor hart- en beenspieren loopt die lijn eindeloos door. Maar niet voor andere systemen zoals herstel, adrenaline, cortizonensystemen en hormoonsystemen. Die zijn niet trainbaar. Voor een extreme inspanning als een wedstrijd betaal je een prijs. De niet-trainbare systemen die je gaat belasten zijn uitputbaar, vermoeibaar, ze verliezen hun veerkracht en efficiëntie. Je krijgt een renner met goed getrainde been- en hartspieren, maar met een uitgeput herstel- en stresssysteem. Hij is volgens een labo-test dan wel goed getraind, maar kan in de wedstrijd niet reageren op explosieve tempoveranderingen. Je noemt dat overtraind, maar het is eigenlijk overkoerst. Want bij een training gebeurt dit niet, dan heb je duur, volume en intensiteit in de hand.'

'We hebben een groot geluk in het wielrennen. Tijdens uithoudingstraining traint een renner tegelijkertijd zijn energiebevoorradingssysteem en zijn zuurstofbevoorradingssysteem. Dus spelen we veel met trainingscapaciteiten op aërobe capaciteit. Dat is ook een capaciteit waarbij hij geen niet-trainbare systemen uitput. Het probleem is natuurlijk: wat is duurtraining? Bij wielrennen heb je het dan over net onder, op of net boven aërobe drempel. Dat is een heel lage intensiteit ten opzichte van wat men als duurtraining beschouwt bij atlektiek , zwemmen of schaatsen. Tijdens een koers van vijf uur rijdt een beroepsrenner maar een half uur in het rood, boven de anaërobe drempel. Als hij gaat uithoudingstrainen heeft hij maar een kwart van de totale duurtraining een hartslag van boven de aërobe drempel. Dan heeft hij verschrikkelijk hard uithouding getraind. Dan heb je het over jongens die alleen zijn gaan trainen met een gemiddelde snelheid van 33 km per uur. De trainingsintensiteit ligt zoveel lager dan bij schaatsers en hardlopers. Bij hen is een duurtraining intensief, tegen de anaërobe drempel aan.'

Ronde van Drenthe

'Je moet dus ontzettend oppassen met het inkijken van trainingsboeken en dan kijken naar het aantal dagen herstel. Doet een loper een zware, intensieve duurtraining dan heeft hij vier dagen herstel nodig. Maar een wielrennen niet. Gelukkig niet, want anders zou het nooit kunnen dat een renner die gezond uit de Tour komt nooit kan worden geklopt door een renner die de Tour niet heeft gereden. De trainingseffecten die een renner haalt tijdens het koersen in de Tour zijn namelijk veel hoger zijn dan in simulaties buiten de wedstrijd.'

'De herstelperiode moet je respecteren. Anders ben je helemaal de logica kwijt. De amateur die de ronde van Drenthe rijdt mag wel twee dagen rusten maar een prof die zes dagen achter elkaar Parijs-Nice rijdt zeker niet? Dat slaat nergens op. Je moet dat doen. De uitputting van het niet-trainbare systeem cumuleert in een week als Parijs-Nice. Elke dag wordt dat systeem extra belast. Neem je geen rust, dan kom je jezelf tegen. Dat is dan ook het grote probleem van de topploegen die én in het voorjaar goed willen zijn én in de Tour én in het WK én op de Olympische Spelen. Dat gaat toch niet! Je kunt niet met een ploeg van vijfentwintig renners in al die koersen goed zijn. Het publiek wil dat een ploeg continu zichtbaar is in de finale van wedstrijden en de renners moeten ook maar altijd fris zijn. Dat werkt ergens niet. In de lage landen zitten we met een cultuur van heel belangrijke koersen in maart en april, waarbij ploegen aanwezig zijn uit Spanje en Italië met renners die niet het verschil gaan maken in de Tour. Terwijl hier wél renners gaan rijden die wel in de Tour belangrijk gaan zijn. We hebben hier dus een veel langer seizoen.'

Ongedwongenheid

'Schema's maken deel uit van het ritueel van een sport. Een sportman is onzeker en wil zekerheid krijgen door schema's, door vaste rituelen. Naarmate je meer in aanraking komt met schema's en met de cultuur van het het Europese wielrennen, hoe moeilijker het is daaraan te ontsnappen. Schema's geven natuurlijk een enorm gevoel van zekerheid, van vertrouwen. Het nadeel is dat je je eigen ongedwongenheid, je eigen soepelheid verliest. En vooral niet meer luister naar je eigen lichaam. Het beste instrument van de renner is zijn gevoel. Je kunt nooit met bloedonderzoek meten wat de renner zelf kan voelen. Een eerlijk renner, geen luie renner, kan zeer goed de dingen aanvoelen. Dat heb je soms met mensen die er nieuw inkomen. Bijvoorbeeld renners in een Amerikaanse ploeg die er nieuw inkomen, die zijn niet wetenschappelijk beter begeleid, maar die hebben geen last van de vastgeroeste cultuur. Die gaan op eigen gevoel de wedstrijd in, hebben nog ongedwongenheid.'

'Soepelheid en flexibiliteit zijn dus het allerbelangrijkste. Niet alleen van de renner maar ook van de begeleider. Maar er is nog iets. De perceptie die je hebt van een renner wordt bepaald door wat je van hem verwacht. Als een renner uit een kleine ploeg in de belangrijkste ontsnapping mee is en vierde wordt, ook al zijn alle grote ploegen mee, dan is dat schitterend. Maar als diezelfde renner naar een van die grote ploegen overgaat en hij rijdt het jaar daarna de hele koers op kop voor een andere kopman en eindigt als veertiende, dan heeft hij misschien veel harder gereden. Maar naar de perceptie van pers en publiek heeft hij veel minder goed gereden. Dus zat hij vorig jaar in een nieuwe, kleine ploeg met vrijbuiters, dan kan hij dat een jaar later in een grote ploeg niet waarmaken. Ook al heeft hij zich inspanningsfysiologisch beter voorbereidt.'

Chinees eten

'De concepten achter moderne trainingsmethoden zijn juist, maar de mensen die er mee werken zijn soms te strak, te rigide, te onzeker. Je moet zo goed zijn in de systemen dat je ze op iedere klacht, op elke omstandigheid, op elk individu kunt aanpassen. Een goed beroepsrenner moet dat eigenlijk zelf kunnen. Maar je kunt ook weer niet verwachten dat iemand die is grootgebracht in Europa van de ene op de andere dag Chinees gaat eten. Misschien is het gezonder om meer soja te eten, maar als hij nooit soja heeft gegeten gaat hij dat nu niet de hele dag doen. Je vertrekt altijd vanuit de eigen gewoontes, of dat nou eetgewoontes zijn, trainingsgewoontes of wedstrijdbelevingsgewoontes. Gooi je de eigen ervaringswereld overboord, dan verlies je binnen drie weken het vertrouwen en dan is het helemaal over.'

'Het is heel gevaarlijk te vast aan bepaalde schema's te zitten. Ik heb dan ook niet één schema voor alle renners. Ik spreek de renners één voor één aan, ik vraag ze wat heb je gevoeld, hoe ging het vandaag, kwam je pols goed omhoog, kon je explosief zijn, kon je tempo vasthouden. Al die dingen voelen ze heel goed aan die rapporteren ze heel goed. En dan bepaal je individueel wat je moet gaan doen.'

"Ik zit toch niet op school?"

'Tussen renners bestaan grote temperamentverschillen. De ene renner heeft er behoefte aan precies te weten wat we de komende week gaan doen. Anderen zeggen "Ik voel mij goed, ik ga veel met dat en dat bezig" en bellen pas na drie dagen op. De ene renner wordt kwaad als ze géén schema hebben, de andere renner wordt juist kwaad als ze wél een schema krijgen: "Ik zit toch niet op school? Ik ben een volwassen mens?" Je moet dus aanvoelen waar ze het meest aan hebben. Als het eindresultaat maar hetzelfde is. Ze moeten hun trainingseffect halen uit de anaërobe trainingsintensiteit ín de koersen eenmaal het seizoen begint; de aërobe intensiteit halen ze buiten de koersen. Die moeten ze zien te onderhouden. Daarom zijn er periodes dat ze twee weken niet koersen.'

'Wat een goede trainingsbegeleiding mogelijk maakt is voorkomen dat renners te intensief trainen. Dat is een luxe probleem, dat je iemand moet beperken in zijn opdracht. Maar Boogerd moet je altijd intomen. Altijd moet ik zeggen: "Minder veel, minder hard". Steven de Jongh, zijn maatje, is er ook zo eentje. Wie er af en toe een rotschop nodig heeft? Dat ga ik niet zeggen. Ik weet het en hij weet dat ook.'

Gepubliceerd in Fiets