Vergeten Tourwinnaar uit Tongeren
De korte wielercarrière van een ex-krijgsgevangene

© 2003 Henk Leenaers

"Er zit muziek in dat kader, hoort ge wel?" Jozef Lenaers tikt met een nagel tegen het roestige frame, boven een rijtje scooters in de fietswinkel die zijn oom in 1921 begon. "Reynolds tubes," vertelt de neef van Victor, "door Automoto gebruikt om de winnende fiets te bouwen." Aangetast door de tijd is op een bruine, verweerde sjerp tussen twee framebuizen de tekst te lezen die Tongeren ooit op zijn kop zette: "Victor Lenaers, winnaar van de Tour de France 1921."

Als Lenaers in 1914 op 21-jarige leeftijd naar Fort Lantin vertrekt om in het Luikse te strijden tegen de Duitsers, lijkt een prille wielercarrière ten einde. Ondanks zijn bijnaam "Caporal", naar een verre voorouder die diende in Napoleon's leger, schopt hij het ook als soldaat niet ver. Lantin is het eerste fort dat valt en hij wordt als krijgsgevangene naar Duitsland gebracht om pas 4 jaar later, in 1918, ziek en vermoeid terug te keren naar Tongeren. "Souvenir de la Guerre" staat er onder de pentekening waarop Victor, kort na de bevrijding op 11 november 1918, is afgebeeld met pet, lange jas en sigaar. "Het is niet mals geweest," mijmert Jozef, kijkend naar het met bladgoud ingelijste portret van zijn oom, "maar toch heeft hij kunnen winnen." In 1919 koerst Victor weer, in 1920 wint hij de Grote Scheldeprijs, in 1921 vertrekt hij naar Parijs.

'Terwijl de Tongenaren zondag dapper de Kermis van St. Jan vierden, nam onze stadsgenoot Victor Lenaers deel aan den eersten rit der "Ronde van Frankrijk". Ten getale van 123 vertrokken zaterdagnacht rond 2 ure de deelnemers aan de eersten rit: Parisj - Le Havre; van dit getal bereikten er 103 het einddoel, daartusschen bevindt zich Victor Lenaers, die er de 27ste plaats inneemt.' (Bron: "De Postrijder", 2 juli 1921)

Om de volgende avond op tijd aan te kunnen schuiven voor een glas rode wijn en een Franse biefstuk, vertrokken de renners vaak midden in de nacht. Met een gangetje van 25 km/u en etappes van rond de 360 km, duurde het al gauw een dag voor ze de finish bereikten, als het tegen zat zelfs 20 uur. Granaatputten, bomkraters, ingestorte huizen en verkoolde bomen, zolang hij in het donker reed bleef het rennersoog de aanblik van verwoesting bespaard. Zijn zitvlak en materiaal leden echter ook zonder daglicht onder de barre wegen in Noord-Frankrijk, sinds het wapengekletter tussen 1914 en 1918 bekend als 'De Hel van het Noorden'. Stuiterend reed het peloton over het geteisterde wegdek.

Het ideaal van toenmalig Tourdirecteur Henri Desgrange was een individuele Tour, de strijd van de Mens tegen het Noodlot. Het verwisselen van kapotte fietsonderdelen was daarom verboden. Iedereen moest zijn eigen pech herstellen en om dat te controleren liet de Tourbaas alle fietsen verzegelen. Berucht is het verhaal van Eugène Christophe, die in de Tour van 1919 zijn vork brak, tweeëneenhalf liep naar het volgende dorp, in de smidse nog anderhalf uur stond te lassen en vervolgens drie minuten straftijd kreeg omdat de knecht hem hielp met de blaasbalg. Ook de Tourwinnaar van 1921 krijgt een royale portie materiaalpech: in een Alpenetappe naar Genève verliest Victor zijn ketting. Het is donker en er ligt sneeuw. In een interview verzucht hij later, in 1957: "Ge kunt het geloven of niet, maar veertig minuten heb ik gezocht, foeterend en schreiend." Daarna duurde het nog een hele tijd voor hij de teruggevonden ketting met zijn koude, stijve vingers had gerepareerd: "Ik verloor een uur bij dat defect. Een vol uur!"

'Dagelijks ziet men het getal bewonderaars aangroeien. De uitslag van elken rit wordt telkens met ongeduld afgewacht, en voor de woning van den gazetverkoper Pierre André, die de uitslag op zijn vitrien aanplakt, staat iedermaal zulk opeengepakte menigte dat de doorgang er bijna niet meer mogelijk is…' (Bron: "De Postrijder", 14 juli 1921)

Zijn eerste Tour de France in 1921 reed Victor Lenaers op een fiets van Automoto, het grote merk in het midden van de jaren twintig, zijn tweede in 1922 op een Alcyon. "Kader en remmen hoorden bij elkaar," zegt Jozef Lenaers, "twee merken kon ge niet combineren". Reed Victor op het Vélodrome van Tongeren nog op een fiets met houten velgen, op de weg beschikte hij over stalen wielen. Zelfs dat was voor sommige coureurs niet sterk genoeg. Léon Scieur verboog in de Tour van 1921 zijn achterwiel en reed er daarna 300 kilometer mee op zijn rug, tot bloedens toe, door nieuwe reglementen verplicht om vervangen onderdelen mee te nemen naar de aankomst. In de bergen moesten de renners zich behelpen met 1x2 versnellingen in plaats van de 3x9 van nu. Aan de voet van een beklimming draaiden de renners hun achterwiel om en 'schakelden' daardoor van een klein tandwiel met vrijloop naar een groter, vast exemplaar. "Om soepel te kunnen draaien, gelijk op de piste," legt Jozef uit.

'Dertiende rit Straatsburg - Metz,over 300 km. Tot nu toe 84 renners opgegeven. Ingevolge eene beslissing, genomen door de commissarissen der Ronde, vertrekken de renners in twee groepen. 't Is te zeggen: de 2de klassers om 2 ure, en de 1ste klassers om 4 ure 's-morgens. Deze beslissing was genomen om de voorvallen van den vorigen rit (verstandhouding) te vermijden. In beide kampen werd er verwoed gereden. De tweedeklas rijders trapten er dapper optoe. Sellier, Muller en Lenaers waren ontsnapt en vluchtten in allerhaast weg. In het tweede kamp werd er alles in het werk gesteld om de "krabbers" in te halen.. Victor Lenaers 2de plaats.' (Bron: "De Postrijder", 23 juli 1921)

Alleen de nummer één overleeft in onze herinnering, zo luidt een oude sportwet. Voeg je twee ranglijsten samen tot één, dan beroof je de helft van de winnaars van hun eeuwige roem. Ook Victor raakte zo in de vergetelheid. In officiële erelijsten is niet meer terug te vinden dat de Tour destijds twee klassementen kende: de "gegroepeerden" en de "afzonderlijken". De door fietsfabrikanten gesponsorde eersteklassers werden onderweg geholpen door constructeurs en supporters, maar "de sukkelaars van 'onverzorgden' moesten onder alle omstandigheden hun eigen boontjes doppen" aldus Victor Lenaers in 1957. "Ze wilden mijn oom geen water verkopen," herinnert Jozef zich het onsportieve gedrag van enkele winkeliers langs het parcours, die er sinds 1911 naar snakten dat een Fransman Parijs in het geel zou bereiken.

In de koers zat een landgenoot Victor dwars. Zijn belangrijkste concurrent in het B-klassement, de Belg Léon Despontin, droeg de trui van La Sportive, een 'groepering' van Franstalige A-renners. Om te voorkomen dat Despontin steun kreeg van deze Franse ploeg, besliste Desgrange dat de 'afzonderlijken' in Straatsburg twee uur eerder startten. Victor Lenaers, triomfantelijk: "We lapten de azen er nog een half uur bij aan het been." En omdat Despontin zonder hulp "naar het verre achterplan verdween", aldus zijn concurrent, nam Lenaers de leiding over na in de sprint te zijn geklopt door een andere landgenoot, Félix Sellier. Toen de azen de volgende dag hoorden dat zíj deze keer twee uur eerder moesten vertrekken, dreigden ze met een staking. "Omdat ze verdorie heel goed wisten dat ze ingelopen zouden worden!," aldus Victor.

'Vrijdag 22 juli, Metz-Duinkerke: 433 km door 39 overblijvende kampers die van middernacht vertrokken. Bij hunne aankomst waren de renners zodanig vol stof dat men hunne nummers niet meer kon opnemen. Lenaers was de 11de.' (Bron: "De Postrijder, 23 juli 1921)

'Zondag 24 juli, 15de en laatste rit: Duinkerke-Parijs over 340 km. Vertrek om 2 ure 's-Morgens bij regen en hevige wind. Victor Lenaers 6de, als tweede klas renner is Lenaers de 1ste gerangschikt.' (Bron:"De Postrijder", 6 augustus 1921)

Na 5.485 kilometer in 14 etappes, waarvan hij er in zijn categorie vijf won, eindigt Lenaers als eerste in de klassering van de 'onverzorgden' en als zesde in het algemeen klassement. Slechts 38 van de 123 renners bereikten Parijs. "Ik kwam naar huis met ongeveer twintigduizend goeie francs op zak en 'k was de koning te rijk, ge kunt dat peinzen," tekent Jan Cornand op uit zijn mond. Neef Jozef kan dat bedrag niet bevestigen - "daar werd in die tijd niet over gesproken" - maar weet dat Victor het prijzengeld gebruikte om een fietsenwinkel te openen, samen met Jean, "de betere mechanieker" van de twee broers.

In 1922 keert Victor terug naar de Tour als 'verzorgd' lid van de Automoto-ploeg. Door materiaalpech eindigt hij als vijfde, op drie kwartier achter winnaar Firmin Lambot. Een jaar later eindigt zijn wielercarrière, na een val op de piste van Bordeaux. "Kromme lijnen kende hij niet," had Jozef eerder over zijn karakter gezegd en als dat ook gold voor zijn rijstijl had hij op een wielerbaan niets te zoeken. Hoe het ook zij, hij liep een schedelbreuk op, probeerde in 1924 opnieuw te koersen maar werd nooit meer de oude: "Het was boter aan de galg, ik heb eenvoudig het koersrijwiel aan de kant gezet." In 1968 sterft hij als ongetrouwd man, boven zijn fietsenzaak, in de woning die hij deelde met broer Jean, diens vrouw, en zijn neef Jozef. De "Caporal" of, zoals de laatste hem typeert, 'ene sterke mens', wordt uiteindelijk geveld door een uit de hand gelopen verkoudheid.

Zoeken naar Victor

Bladerend door het boek "Wielerklassiekers tot 2000" van Fer Schroeders valt mijn oog op een poster uit de jaren twintig van de profploeg "Cycles Automoto", waarop 9 renners staan afgebeeld. Drie groepjes van drie pasfoto's vormen samen een klaverblad met de tekst 'nos coureurs' in het centrum. De meeste renners hebben hun haar met brillcream achterover gekamd, zoals de mode uit die tijd voorschreef; met een haarscheiding in het midden zien de vedetten Hector Heusghem en Honoré Barthélemy er net iets beter gesoigneerd uit. Eén renner valt helemaal uit de toon: hij draagt een pet. 'Lenaers' is zijn naam.

Dat mijn stamboom wordt bevolkt door bierbrouwers en jeneverstokers, weet ik sinds mijn vader regelmatig rondsnuffelt in de archieven van Visé, een half uur rijden vanaf mijn geboorteplaats Heerlen. Ook weet ik dat ambtenaren van de burgelijke stand wel eens een typefout maken: Leenaerts, Leenaars, Lenaerts blijken allemaal takken aan één en dezelfde stam. 'Waarom zou Victor Lenaers geen familie zijn van Henk Leenaers?,' vroeg ik mij af en ook Pa aarzelde niet: hij ging het voor me uitzoeken.

Zoeken op internet levert niet veel op over de wielerprestaties van Victor. De Grote Scheldeprijs won hij in 1920, meer kom ik niet te weten. Het balletje begint te rollen als ik op de site van Harry Heinen een verwijzing vind naar het boek 'Humor en tragiek uit de Tour' uit 1957 door Jan Cornand, inclusief een interview met Victor Lenaers. Het boek zelf is niet meer leverbaar, van de webmaster ontvang ik het interview op twee gescande bladzijden. Vijfendertig jaar ouder, in hemdsmouwen en getooid met pet en bretels, kijkt een bejaarde Victor weg van de juichende kop, gezet in rode letters: "Een onbekend Tour-winnaar."

Voor me ligt een stuk van de stamboom van Victor, tot zeven generaties terug. Zijn vader en grootvader waren schoenmakers in Tongeren, zijn overgrootvader molenaar in Rutten. Anders dan míjn voorouders produceerden ze geen druppel gerstenat of graanjenever. 'Het spoor loopt voorlopig dood in 1718, meer tijdrovend onderzoek is nodig in het archief van Hasselt,' verneem ik met spijt.

Wielerkenner Wim Amels zet mijn verzoek om informatie uit in zijn Vlaamse netwerk en dan gaat het weer snel: na twee keer doorsturen heb ik contact met Herman Laitem, auteur van het boek '100 jaar wielrennen in Limburg'. Ja hoor, hij kent het verhaal van Victor, diens neef woont in Tongeren en heeft een fietsenzaak, de zaak die zijn oom na zijn Touroverwinning in 1921 begon. Nadat ik het telefoonnummer heb ingetoetst, antwoordt de man die ik weken later, op een oude foto, als tweejarig jochie op schoot zie zitten bij Victor, als altijd met pet. Het is Jan, de zoon van Jozef met wie ik herinneringen ophaal aan de oom die ruim 30 jaar onder hetzelfde dak leefde.


Gepubliceerd in Fiets