Tot de nek vol met hoop

Al stamt 'De Proloog' uit de tijd dat hij voor de Volkskrant verslag deed van de Tour de France, in deze korte roman houdt Bert Wagendorp niet de gebruikelijke journalistieke afstand tot zijn wieleridolen. Hij kruipt bij zijn romanheld in bed en doet verslag van een onrustige, doorwaakte nacht.

© 2005 Henk Leenaers

Woelend en draaiend ligt de hoofdpersoon van De Proloog naast Jos Van Sprundel: ploeggenoot, knecht, Brabander. Student, zo noemt Van Spundel zijn slapie, omdat hij wel eens een boek inpakt als hij op reis gaat. Van Sprundel is namelijk coureur en geen lid van de leeskring. Van Sprundel wil slapen dus of de student verdomme het licht wil uitdoen. Verdoeme, zegt van Sprundel, lekkere wijven verdoeme, zegt hij als er tijdens de training een paar meisjes langs de kant staan. De belezen proloogspecialist laat ons zestien hoofdstukken lang meelezen in het verhaal van zijn twijfel. Van twijfel en angst en onzekerheid en naïviteit en hoop. Want wielrenners zitten altijd tot hun nek toe vol met hoop, aldus Wagendorp's hoofdpersoon: "Toen Wilfried Nelissen viel in de Tour de France, zo verschrikkelijk hard viel dat zijn bloed alle kanten op spoot, was het eerste dat hij aan Peter Post vroeg toen hij weer een beetje bij bewustzijn was: heb ik gewonnen? En daarna dat hij de volgende dag weer van start wilde. De afdruk van zijn tandwiel liep over zijn gezicht, diep in het vlees." Onderbroken door korte dialoogjes tussen Student en Van Sprundel weeft Wagendorp in zijn bondige stijl grote wieleronderwerpen aan elkaar: van verzorging tot vriendschap, van persmuskieten tot podiumangst, van het verkennen tot het verkopen van een koers. Over twijfel: "Hoeveel kilometer zit ik per seizoen op de fiets? Twintigduizend zeker, de trainingen niet meegerekend. Maar het seizoen is goed wanneer ik morgen over minder dan zes kilometer de beste ben. (…) Zes kilometer van de twintigduizend, dat is nulkommanuldrie procent hard fietsen, heel hard fietsen, en de andere negenennegentigkommazevenennegentig doet er niet meer toe." Over vriendschap: "Ik dacht dat hij mijn vriend was, zei Schepers nadat Roche hem had laten vallen. Ik heb me altijd voor hem opgeofferd en nu neemt hij me niet mee naar zijn nieuwe ploeg. Hij heeft mijn vriendschap gebruikt. God, de naïviteit van zo'n Belg. In het wielrennen zuig je alles uit, zelfs je zogenaamde vrienden. Wie dat niet kan, moet gaan sjoelen." Over dopingcontrole: "Jan Raas werd zo boos op een doktor die een flesje onder zijn lul hield dat hij bleef pissen. Het flesje was al tot de rand gevuld en de doktor liep weg, maar Jan Raas achtervolgde hem, met zijn pik als een sproeiende tuinslag in zijn hand. Pis, moet je pis, schreeuwde Jan Raas, dan zul je pis krijgen ook, zoveel je wilt! Hier met die fles!" Begint na deze nacht voor Van Sprundel het aftellen ("Nog tweeëntwintig dagen … misschien ga ik halverwege wel naar huis"), na één uur slaap slaat bij de hoofdpersoon de vertwijfeling nog één keer keihard toe: "Van Sprundel, zeg ik, het zal je gebeuren dat je in plaats van van het podium af te rijden naast de planken stuurt en op het asfalt dondert." Maar of deze twijfelstudent de rit van zijn leven wint of niet is voor de lezer dan al niet meer van belang. Want na zoveel onvergetelijke anecdotes en hilarische dialogen, verteld in een vlotte, strakke stijl zonder het gangbare gehijg en geronk uit de wielerjournalistiek, is de winst al lang binnen. Tien jaar na zijn debuut vraag je je als lezer dan ook af wanneer Wagendorps tweede wielerroman verschijnt. Schrijven, verdoeme!

Fragment:

"Ik ben de specialist, ik moet de proloog winnen, ik heb de proloog gewonnen in de Ronde van de Middellandse Zee, in de Ronde van Spanje en in de Midi Libre. Dus morgen, in de Ronde van Frankrijk, moet ik hem ook winnen. Dat is het verschrikkelijke van winnen, opeens mag je niet meer verliezen. Ik moet morgen winnen, maar naast me ligt Van Sprundel te slapen en jankt er een mug om mijn hoofd, op de gang zoemt een cola-automaat en de lift gaat op en neer. Telkens wanneer hij op onze verdieping stopt, gaat er een belletje. Zes liter zuurstof zuigt zich met een hoge pieptoon Van Sprundels longen binnen, even later komt het er met een lage gier weer uit, gek word ik er van. Geluiden van een Franse dorpskermis, goed geregeld jongens, de belangrijkste nacht van het jaar, voor de belangrijkste zes kilometer van het jaar, kermis voor je deur."

De Proloog, Bert Wagendorp. Pandora Pocket, Uitgeverij Contact, 1995, 125 p., ISBN 90 254 5691 X.



Gepubliceerd in Fiets