De staat van het water

Duinen en dijken kunnen Nederland nog één generatie beschermen

 

Overstromingen vormen het grootste risico voor ons land, groter nog dan terrorisme. Hoe staat het met de kwaliteit van duinen, dijken en riolen? En wat moeten we doen om ons land nog enkele eeuwen tegen het rijzende water te beschermen?

 

© 2007 Henk Leenaers

 

Van alles wat ons land kan ontregelen, is het risico op een onbeheerste overstroming verreweg het grootst, zo concludeerde het project Nationale Veiligheid enkele maanden geleden. Ook al maakt menigeen zich grotere zorgen over de dreigingen van terrorisme, moslim­fundamentalisme of drugscriminaliteit, het echte gevaar houdt zich schuil achter onze dijken: het rijzende water. “Mede door de groei van de bevolking is de kans op veel slachtoffers ten gevolge van overstromingen een factor 10 groter dan die als gevolg van alle andere externe risico’s bij elkaar opgeteld”, zo citeert het veiligheidsproject het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Een Delftse ingenieur berekende onlangs in zijn proefschrift dat er mogelijk vierduizend slachtoffers vallen als de zeeweringen bij Den Haag en Ter Heijde het begeven. Dat is een ramp van vergelijkbare omvang als na de dijkdoorbraak in New Orleans. En een Utrechtse collega-onderzoeker liet zien dat als bij Weurt de dijk doorbreekt, het Land van Maas en Waal binnen enkele uren helemaal onder water staat. Economische schade: 6 miljard euro.

 

Hoe groot is het risico van een overstroming? En wat gaat Nederland doen om dat risico de komende generaties binnen de perken te houden? Omdat het water de komende decennia nog wel even zal doorstijgen, kan het geen kwaad de waterstaat van Nederland eens grondig te inspecteren. Te beginnen met de ‘buitenboel’: de zeeweringen.

 

De brede duingebieden langs de Hollandse kust, de dammen en dijken in het Waddengebied en de zuidelijke Delta beschermen laag Nederland tegen overstroming. Om die verdedigingslinie op peil te houden, spelen we landjepik met de Noordzee: als de golven weer eens een hap zand hebben genomen uit het strand bij Noordwijk of de Zeeuwse duinen, dan legt Rijkswaterstaat dat na de storm weer netjes terug. Via een flexibele buis laat het zand uit de Noordzee op het strand spuiten, een zogeheten zandsuppletie. Door jaarlijks zo’n 10 miljoen kubieke meter zand op het strand te spuiten, lukte het tien jaar lang om de kustlijn van 1990 op zijn plek te houden. Sinds 2001 is de aanpak verbreed. Niet langer probeert Rijkswaterstaat met suppleties de ligging van de kustlijn op peil te houden, maar de totale hoeveelheid zand in het kustsysteem, dus ook ónder water. Daarom spuit het niet langer alleen zand óp het strand, maar ook onder water, in de ondiepe strook vlak voor de kust. Jaarlijks gaat het om tien keer de inhoud van de Amsterdam Arena.

 

De bescherming van de kust wordt de komende decennia alleen maar belangrijker: de zeespiegel stijgt waarschijnlijk nog enkele decimeters door en naar verwachting zal het vaker en zwaarder stormen, met hogere golven. Volgens de Wet op de Waterkering (1996) moet de zeewering een waterstand die ééns in de tienduizend jaar optreedt veilig kunnen keren. Dat doet hij nu niet. Uit een soort APK voor duinen en dijken bleek dat ze op tien plaatsen versterkt moeten worden om - ook na 2020 - aan deze veiligheidsnorm te kunnen voldoen. Toen begin september op het strand van Noordwijk een begin werd gemaakt met het versterken van de acht zwakste plekken, zei staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat: “De duinen kunnen er binnenkort weer vijftig tot honderd jaar tegen. Als dit project klaar is, zijn de duinen vijftig meter breder. Je zou kunnen zeggen dat Nederland een stukje groter wordt.” Volgens het Rijkswaterstaat is het opspuiten van zand als het verzolen van je schoenen:  het aanbrengen van een "slijtlaag", waaraan zee en wind kunnen knabbelen. Tot 2015 kosten deze nieuwe zolen 750 miljoen euro.

 

In diezelfde septemberweek presenteerde de staatssecretaris haar lange-termijn-visie op de bescherming van de kust in de komende twee eeuwen, ‘Nederland veroveren op de toekomst’. We moeten verder vooruit kijken dan vijftig jaar, zo schrijft ze, en dan kunnen we niet eeuwig doorgaan met het verhogen van de dijken. Want als de zeespiegel de komende eeuw inderdaad 85 centimeter stijgt, zoals nu wordt voorspeld, dan moeten we voor de kust misschien wel een tweede zeewering aanleggen: een rif of een aantal eilanden. Begin oktober stond Huizinga weer op het strand, deze keer om in een tv-uitzending van NOVA een geoloog te woord te staan, die Nederland wil ophogen. Stop met het verhogen van de dijken, zo stelde Michiel van de Meulen van TNO voor, en gebruik het zand voortaan om bouwterreinen op te hogen tot boven zeeniveau. Houd je dat honderd jaar vol, dan liggen alle steden straks op reusachtige terpen. Zand is er genoeg en technisch is het mogelijk. Huizinga noemde het ophogen van Nederland ‘een mooi plan’, maar hoe serieus ze het neemt, weten we pas als de op haar verzoek ingestelde commissie Veerman over een jaar het kabinet adviseert over de verdediging van de kust en het achterland in de komende tweehonderd jaar.

De duinen en dijken langs de kust zijn over acht jaar dus voldoende opgelapt om ons land nog een jaar of vijftig tegen de zee te beschermen. Daarna is het kiezen tussen Nederland ophogen of enkele nieuwe eilanden opspuiten tussen die in Zeeland en de Wadden. Maar hoe zit het met de ‘binnenboel’, het gebied langs de grote rivieren? Omdat de dijken dreigden door te breken moesten in 1995 ruim 200.000 mensen worden geëvacueerd, onder andere uit het Land van Maas en Waal, de Bommelerwaard en de Betuwe. Enkele dijkvakken hadden toen een overstromingskans van meer dan eens in de honderd jaar.

Dankzij het Deltaplan Grote Rivieren is 98 procent van alle dijken en kades weer op het gewenste beschermingsniveau: ze zijn bestand tegen een waterstand die ééns in de 1250 jaar optreedt. In totaal is langs de grote rivieren zo’n 600 km dijk en 150 km kade verbeterd. Na dit achterstallig onderhoud kwam het plan van de overloopgebieden om overtollig water in op te vangen bij hoge waterstanden in de rivier. Maar ook al werden er 35 poldergebieden voor aangewezen, er is er niet één gerealiseerd. Bestuurders maakten aanvankelijk geen bezwaar, maar dat veranderde snel toen de plaatselijke bevolking heftig protesteerde, zo concludeerde historicus Alex van Heezik begin dit jaar in zijn proefschrift over 200 jaar rivierenbeleid in Nederland. De huizenprijzen dalen namelijk flink als een gebied kans loopt onder water te worden gezet. Eensgezind wisten gemeenten, provincies en waterschappen de retentiegebieden uit hun achtertuin te weren.

Maar overloopgebieden of niet, niemand twijfelt aan de noodzaak om de grote rivieren meer ruimte te geven. Op 25 januari 2007 verscheen de door het parlement goedgekeurde Planologische Kernbeslissing (PKB) ‘Ruimte voor de Rivier’. Daarin staan 40 maatregelen beschreven die het Nederlandse stroomgebied van de Rijn en een gedeelte van de Maas beter moeten beschermen tegen overstromingen. Tot 2020 wordt 2,1 miljard euro uitgetrokken voor maatregelen om de waterafvoer door de Waal, Nederrijn, Lek en IJssel te vergemakkelijken: kribben worden verlaagd, het zomerbed wordt plaatselijk uitgediept en in de uiterwaarden worden hoogwatergeulen gegraven – dat zijn kunstmatige rivierbeddingen parallel aan de hoofdstroom, die een deel van het water afvoeren. En om later ook binnendijks veiligheidsmaatregelen te kunnen nemen, bijvoorbeeld dijkverleggingen, hoogwatergeulen en retentiegebieden, wordt hier en daar alvast grondgebied ‘gereserveerd’. Daar mag voorlopig niet worden gebouwd.

Vijf jaar nadat de zeewering weer aan de wettelijke veiligheidsnorm voldoet, hebben de grote rivieren in 2020 dus weer voldoende ruimte om een hoogwatergolf af te voeren. In opdracht van het Milieu- en Natuurplanbureau berekende WL|Delft Hydraulics, voorheen het Waterloopkundig Laboratorium, hoe groot het overstromingsrisico tegen die tijd is. Want ook al zijn duinen en dijken dan versterkt en de rivieren verruimd, intussen zet de klimaatverandering gewoon door. En als economie en bevolking in het huidige tempo doorgroeien, geldt dat dan ook voor de kans dat er slachtoffers vallen en schade optreedt? Eerst maar het goede nieuws, opgeschreven in mei 2007: “Door ruimte voor de rivieren, dijkverbetering en aanpak van de zwakke schakels in de zeewering, neemt de kans op overstromingen de komende tijd nog zodanig af dat zowel het slachtofferrisico als het schaderisico in 2020 nog significant lager zijn dan nu.”

Hoe geruststellend dat ook mag klinken, op de lange termijn redden we het niet met dijken verhogen en rivieren uitdiepen. Want als we na 2020 geen extra maatregelen nemen, zo berekenden de waterwetenschappers, dan vertienvoudigt deze eeuw de kans op een overstroming. En omdat bevolking en economie sinds 1950 snel zijn gegroeid, is vergeleken met toen de schade bij een overstroming nu 6 tot 13 keer groter. Omdat de evacuatie- en vluchtmogelijkheden inmiddels óók zijn verbeterd, vallen bij een ramp als in 1953 naar verwachting 1.300 slachtoffers, tegenover 1.836 destijds. Zou er nu een grote ramp plaatsvinden langs de rivieren, dan vallen er volgens deskundigen zo’n 1.000 slachtoffers; een ramp langs de kust kost mogelijk 5.000 levens. Geen wonder dat Tineke Huizinga een commissie in het leven riep om maatregelen te bedenken, zoals het opspuiten van eilanden voor de kust. En dat het MNP rekent aan scenario’s om uitsluitend nog in hoog Nederland nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen aan te leggen.

Wat het advies van de Huizinga’s commissie is, horen we pas over een jaar. Dat geeft even tijd om, na de buiten- en de binnenboel, onder de grond de staat van de ‘kelder’ te inspecteren: daar zit het riool dat overtollig water uit de stad moet afvoeren. Want een dijkdoorbraak mag ingrijpende gevolgen hebben, erg vaak komt dat niet voor. Terwijl in menig stad of dorp na een flinke bui enkele straten blank staan. Op de meeste plaatsen wordt regenwater namelijk via het riool afgevoerd, en daarvoor is het ondergrondse buizenstelsel te klein. Het is namelijk niet ontworpen voor de zwaarst denkbare bui. Bovendien regent het tegenwoordig meer dan ten tijde van de aanleg, en is het verharde oppervlak inmiddels veel groter.

Volgens een in augustus gepubliceerde inventarisatie van Stichting Rioned, waarin overheid en bedrijfsleven samenwerken aan de zorg voor riolering en water in de stad, heeft ruim 90% van de gemeenten daarom te maken met wateroverlast. Tien procent zelfs op grote schaal: dan stroomt afvalwater op een groot aantal plekken door de straten en komen putdeksels omhoog. En in 6% van de gemeenten kan regenwater gebouwen binnenstromen. Vrijwel alle gemeenten treffen maatregelen om de overlast te beperken, vaak door het aanleggen van een aparte afvoer voor regenwater. Het mes snijdt dan aan twee kanten: minder vuil water op straat en in de sloot, en minder schoon water naar de rioolwaterzuivering.

Maar daarmee is het rioolstelsel nog niet klimaatbestendig, zo schrijft Rioned zomer 2007 in haar visie ‘Klimaatverandering, hevige buien en riolering’. Want het riool is bedoeld om bij normale regen het water van daken en wegen af te voeren, niet om tijdens grote hoosbuien schade aan gebouwen te voorkomen. Daar zijn aanvullende maatregelen voor nodig, zo schrijft de stichting, en daarbij heeft ze inspiratie opgedaan bij de ‘Ruimte voor de Rivier’-plannen van Rijkswaterstaat. Rioned wil sloten en grachten verbreden en verdiepen, als ware het ‘hoogwatergeulen’ die overtollig water sneller kunnen afvoeren. Bij wijze van ‘retentiegebieden’ moeten er meer vijvers aangelegd in de openbare ruimte. En net als de uiterwaarden langs Rijn en Lek wil het de straten verlagen, om er tijdelijk water in op te vangen. In een reactie in NRC Handelsblad oppert TNO om voortaan ook kruipruimten en achtertuinen onder water te laten lopen. Meer ruimte voor regenwater, zo kun je al deze ideeën over stedelijk waterbeheer samenvatten.

Wat we kunnen concluderen uit deze rondgang langs zeeweringen, rivierbeddingen en regenwaterriolen? Ten eerste dat we met technische maatregelen het water nog wel enkele decennia de baas blijven. Want door de zwakke plekken langs de kust aan te pakken, het rivierbed te verruimen en voor regenwater een apart riool aan te leggen, houden we waarschijnlijk nog wel één generatie droog. Maar daarna moet het roer om, daar lijkt iedereen het over eens. Als extra bescherming van de huidige kustlijn met zijn bebouwing overweegt staatssecretaris Huizinga een vlucht vooruit, door voor de kust eilanden of riffen op te spuiten, of een vlucht omhoog: bouwen op megaterpen. Volgens het Milieu- en Natuurplanbureau kunnen we ons ook ‘terugtrekken’ in Hoog-Nederland, door vanaf 2010 alleen nog maar woningen en bedrijfsterreinen aan te leggen op de zuidelijke en oostelijke zandgronden, hoog en droog. En stadsbewoners moeten volgens Rioned maar wennen aan water tussen de stoepen. Dat is straks net zo iets als een pak sneeuw in de winter: lastig, maar het kan geen kwaad. Als de klimaatverandering nog even doorzet, zo kun je die gedachte doortrekken, dan verdwijnt al dat water misschien wel vanzelf. Als sneeuw voor de zon.

 

Gepubliceerd in Binnenlands Bestuur