Greep op het grondwater
Provincies en waterschappen maakten
grondwatermodel van Noord-Nederland
Provincies en waterschappen zijn het
niet altijd eens over wat de juiste grondwaterstand is. Want hoe houd je
tegelijkertijd natuurgebieden nat en landbouwgebieden droog? In Noord-Nederland
lukte dat wél, met dank aan TNO. “Jullie hebben ons
leren samenwerken.”
© 2007
Komt het
grondwater omhoog of zakt het omlaag? Voortaan kunnen beleidsmedewerkers in
Noord-Nederland zélf uitrekenen wat het effect is van
hun bouw- en inrichtingsplannen. Want na anderhalf jaar ontwikkelen is het
grondwatermodel van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel nu klaar.
Projectleider Bennie Minnema van TNO Bouw en Ondergrond overhandigde het
afgelopen week in Havelte aan de betrokken overheden:
zes waterschappen, vier provincies, drie drinkwaterbedrijven, drie gemeenten en
de Dienst Landelijk Gebied van LNV. “Jullie hebben ons leren samenwerken”,
aldus een opgetogen medewerker van Waterschap Hunze
en Aa’s over het project ‘Methodiekontwikkeling
Interactieve Planvorming ten behoeve van het Waterbeheer (MIPWA)’.
Het
Nationaal Bestuursakkoord Water verplicht provincies om samen met alle belanghebbenden
het waterpeil vast te stellen in de sloten en onder de grond. Dit Gewenste
Grond- en Oppervlaktewater Regime, kortweg GGOR, speelt een sleutelrol bij de
inrichting van het landelijk gebied. Want wie een woonwijk plant hoort vooraf te
weten hoe vaak de kelders onderlopen. En voor de aanleg van nieuwe natuur als
onderdeel van Natura 2000, de Europese broer van de
Ecologische Hoofdstructuur, is het zaak om het
grondwater niet al te ver te laten zakken – moeder natuur houdt van natte voeten.
Peilbeheer
in de sloten is de taak van de waterschappen, van oudsher vertegenwoordigers
van het boerenbelang. Zijn de akkers te nat, dan kunnen de boeren niet met hun
trekker het land op en moet het waterpeil omlaag. Maar omdat natuurgebieden
steeds vaker te lijden hebben onder verdroging, het gevolg van een te láág grondwaterpeil, bemoeien ook de provincies zich steeds
nadrukkelijker met het grondwater. Rinke van Veen van provincie Drenthe: “Nadat wij in het omgevingsplan de
hoofdlijnen van het grondwaterbeleid aangeven, rekenen de waterschappen in detail
uit wat de effecten zijn.”
Een grondwatermodel
is als een reusachtig vel ruitjespapier, maar dan driedimensionaal. Eén zo’n ruitje heet een cel en staat voor een bepaalde
hoeveelheid grond. En wie genoeg weet over eigenschappen van grond kan voor
iedere cel de grondwaterstand uitrekenen. Daarvoor moet hij weten hoeveel water
er van opzij in- en uitstroomt, hoeveel er van boven bijkomt door neerslag en
beregening en hoeveel er weglekt door drainage en onttrekking. Alles bij elkaar
is het een kwestie van veel plussen en minnen en daar zijn ze bij TNO erg goed
in. Zo goed, dat het lukte om de cellen te verkleinen van 500 bij
Judith
Snepvangers van TNO: “Niet eerder maakten we zo’n gedetailleerd
model van zo’n groot gebied. Van ieder perceel weten we of er wateroverlast is
te verwachten, zelfs voor die ene natte plek in het midden.” Voorheen gebruikte
ieder waterschap zijn eigen model. Dat bleek lastig, want als twee partijen het
niet eens konden worden over het juiste waterpeil, dan kregen de modellen de
schuld. Aan de beleidstafel leverde dat technische discussies op over de
gebruikte gegevens en formules, zo weet Snepvangers uit ervaring. Al wilde het
overdoen van enkele grondwatersommen nog wel eens soelaas bieden, het kostte
erg veel tijd. Vertraging van de besluitvorming met een half tot driekwart jaar
was volgens Van Veen geen uitzondering.
TNO loste dat probleem op door voor talrijke beleidsscenario’s alvast de
grondwaterstand te berekenen, nog voor iemand er om vroeg. Wat gebeurt er als
we het waterpeil in de Drentse beken verhogen? En wat
als we een grondwateronttrekking plaatsen of de drainage uitzetten? De antwoorden
zijn al bekend en liggen geduldig in een database
te wachten totdat een waterschap of provincie er gebruik van wil maken. De kans
dat er dan nog discussie over ontstaat tussen beleidsmedewerkers, is niet zo
groot. Bij de ontwikkeling van het gezamenlijke grondwatermodel van
Noord-Nederland waren alle overheden namelijk zelf betrokken. Zo intensief,
aldus projectleider Bennie Minnema, dat ze zich ‘geestelijk eigenaar’ mogen
noemen. Niet eerder maakte hij mee dat ambtenaren zelf inhoudelijk meebeslissen
tijdens de bouw van het model, in plaats van alleen de grondwaterspecialisten.
“Een gouden formule,” noemt hij dat achteraf, “want omdat we nu allemaal
hetzelfde model gebruiken, behoren discussies over ons rekenwerk nu definitief
tot het verleden.”
Nu het
grondwatermodel is opgeleverd gaat Rinke van Veen er
snel mee aan de slag. Hij is erg benieuwd wat er langs de Drentse Aa gebeurt
als hij het waterpeil van de beek een halve meter verhoogt om hem opnieuw te
laten meanderen. Worden de landbouwpercelen te nat om te blijven boeren, zodat
de provincie ze moet aankopen? Of kan hij een grondwaterwaterpeil vinden waarbij
landbouw en natuur naast elkaar kunnen gedijen? Van Veen: “In één dag kan ik
daar nu achter komen”. Maar hij is straks bij lange na niet de enige
beleidsmedewerker die zelf achter de knoppen zit, aldus Minnema: “Als we straks
klaar zijn met Twente, Gelderland en Limburg hebben we voor heel Oost-Nederland
een grondwatermodel.”
Gepubliceerd in Binnenlands Bestuur