Nooit meer graven
Bacteriën helpen bij grote schoonmaak onder de grond

Omdat afgraven van verontreinigde grond vaak te duur is, versoepelde het Ministerie van VROM het bodembeleid. Als mens en milieu maar geen gevaar lopen, zo klinkt het tegenwoordig uit Den Haag, mag er ondergronds best een beetje vuiligheid achterblijven. Bodembacteriën eten de vieze restjes namelijk wel weer op. Wat gebeurt er in de praktijk met deze nieuwe inzichten?

© 2004 Henk Leenaers

Het gekrioel van pissebedden en regenwormen onder een stoeptegel valt in het niet bij de drukte onder de grond. Één schep tuinaarde kent een grotere soortenrijkdom dan het regenwoud van het Amazonegebied, zo pochen microbiologen graag. En die miljarden bacteriën in iedere gram grond zitten niet stil: ze maken compost van herfstbladeren en helpen planten aan hun natje en droogje. Minder bekend is dat diezelfde bodembewoners verontreinigende stoffen als olie en benzeen en de oplosmiddelen tri en per onschadelijk kunnen maken. Steeds meer gemeenten raken geïnteresseerd in deze goedkope bodemsaneringaanpak waar geen graafmachine aan te pas komt, zo blijkt uit cijfers van SKB, de Goudse stichting die innovatieve saneringstechnologie propageert: maar liefst zeventien gemeenten vroegen afgelopen zomer subsidie aan voor een zogeheten in situ bodemsanering.

Kort na de ophef in de staat New York in 1978 over de op gif gebouwde woonwijk "Love Canal", schudde de affaire Lekkerkerk ook Nederland wakker. Mannen in maanpakken kwamen er aan te pas om vaten chemisch afval onder nieuwbouwwoningen weg te graven. In die tijd van snel opkomend milieubewustzijn liet het rijk zich van zijn slagvaardige kant zien: het stelde strenge normen op en nam zich voor bodem en grondwater binnen één generatie helemaal schoon te maken. Tot de laatste korrel. Dat bleek al gauw onhaalbaar. Inmiddels zijn er vele honderdduizenden verontreinigde locaties opgespoord, van loodwitfabrieken in oude binnensteden tot militaire oefenterreinen op de hei. Vijfentwintig jaar na Lekkerkerk is hetzelfde ministerie van VROM nog maar amper klaar met het in kaart brengen van alle vieze plekken in de grond. En het heeft nóg vijfentwintig jaar nodig, zo schreef het milieuministerie eind 2003 in de zogeheten 'bodembeleidsbrief' aan het kabinet, om de bodem helemaal schoon te maken. Nou ja, schoon? Vieze tuinen mogen voortaan bedekt met een 'leeflaag' en moeilijk bereikbare verontreinigingen in het grondwater worden niet langer schoongemaakt maar 'gestabiliseerd' - bodembacteriën krijgen zo de kans hun reinigende werk te doen. Biotechnoloog Arnout van Diem van BioSoil BV voerde de afgelopen tien jaar al heel wat bodemsaneringen uit voor gemeenten, waaronder Den Haag. Hij is blij met de recente beleidsversoepeling. 'Ook al zou je een verontreiniging helemaal willen afgraven, in de praktijk lukt dat nooit. Zit er geen riolering of een fundering in de weg, dan loopt er wel hoogspanningskabel. Op zijn best graaf je een paar vlekjes weg in een woud van kabels en leidingen.' En als het met graven toch niet lukt, waarom zou je er dan aan beginnen, zo luidt de redenatie achter in situ bodemsanering, de term voor alle biologische en chemische schoonmaaktechnieken waarbij vuile grond tijdens de wasbeurt gewoon op zijn plek blijft liggen. Net als de bovengrondse Miele begint Van Diem zijn schoonmaakwerk onder een chemische wasserij met de voorwas: door er alle zuurstof en nitraat uit te verwijderen maakt hij van de bodem een reactorvat voor de afbraak van tri en per. Via een stelsel van aan- en afvoerleidingen pompt hij dan het lievelingskostje van bacteriën - een mix van voedingsmiddelen - rond in de poreuze bodem. Die eten tijdens deze hoofdwas hun buikjes vol: 'Eén voor één knabbelen bacteriën de schadelijke chloorionen van de oplosmiddelen af,' zegt Arnout van Diem, 'en maken zo het door chemische wasserijen verontreinigde grondwater weer schoon.' Als na enkele jaren de afbraak door bacteriën gelijke tred houdt met de zogeheten 'nalevering' - als een lekkende kraan druppelt een bodemverontreiniging vaak nog een tijdje door - is dat een voor VROM acceptabele 'stabiele eindsituatie'. Niet schoon, maar ook niet meer gevaarlijk voor mens en milieu.

Maar wat zijn die gevaren van bodemverontreiniging dan, in een grotendeels bebouwde en bestrate binnenstad? Micha Stolzenburg van Gemeente Utrecht: 'Regelmatig vinden we nog extreem smerige resten van oude industrie. Zo zaten enkele tientallen tuinen in de wijk Zuilen tot voor kort tjokvol met metalen, honderd jaar geleden achtergelaten door een chemische fabriek. Die mensen woonden op een historische stortplaats!' In zo'n geval brengt Utrecht vaak een 'leeflaag' aan, een meter schone grond die de verontreiniging afdekt. Als er geen lekkage kan optreden naar het grondwater, tenminste. 'Want vieze vlekken in het grondwater zitten behoorlijk in de weg,' aldus Stolzenburg. 'Steeds meer kantoren gebruiken grondwater om 's zomers te koelen en 's winters te verwarmen, een moderne combinatie van CV en airco, en bij de aanleg van een tunnel of parkeergarage pompen we grondwater weg uit de bouwput. Is dat water verontreinigd, dan zitten we met een probleem. En natuurlijk willen we ook voorkomen dat een verontreiniging zich verspreidt tot in een van de drinkwaterwinningen vlak buiten de stad, zoals in Leidsche Rijn en Groenekan.'

Utrecht is dan ook een van de gemeenten die enthousiast experimenteert met in situ saneringstechnologie. 'Vroeger mislukte 80% van de grondwatersaneringen,' aldus Stolzenburg, 'want oppompen van verontreinigd water bleek niet te werken. Veel stoffen zitten namelijk zo goed vastgeplakt aan bodemdeeltjes, dat ze maar heel langzaam loslaten.' In Utrecht gebruiken ze nu ozon om chloorhoudende ontvettingsmiddelen van de grond los te weken. Onder grote druk in de grond gespoten, zorgt dit gas voor chemische omzetting van giftige oplosmiddelen in onschuldige stoffen. Tegelijkertijd bruist het ozongas de aan klei en veen vastgeplakte verontreinigingen weer los, ('alsof je met een rietje bellen blaast in een glas water'), zodat ze daarna makkelijk zijn weg te spoelen. Met steun van de Stichting Kennisontwikkeling en Kennisoverdracht Bodem (SKB) saneert Utrecht dit jaar het grondwater onder drie chemische wasserijen, allemaal gelegen in een woonwijk. Zonder in situ technologie zou dat nooit zijn gelukt, aldus Stolzenburg over de vaak tientallen meters diepe verontreinigingen: 'Afgraven kan niet, oppompen lukt niet.'

Maar zoals wel vaker met nieuwe technologie verloopt ook de introductie van in situ bodemsanering niet zonder problemen. Zo bestaat er in de praktijk onduidelijkheid over het einde van een door bacteriën uitgevoerde sanering. Was het in het afgraaftijdperk voldoende om te controleren of de bodem en de wanden van de kuil schoon waren, wat te doen zonder kuil? Zo schat Van Diemen dat bacteriën inmiddels negenennegentig-komma-negenenegentig procent van de grondwaterverontreiniging onder een Haagse wasserij hebben verwijderd, maar mag hij toch zijn eindafrekening niet indienen. 'In drie jaar tijd verlaagden we de concentratie van enkele honderdduizenden microgrammen per liter grondwater naar 2,7,' zucht hij, 'maar de norm ligt op 2,5. Daarom moeten we van de gemeente nog twee jaar de vinger aan de pols houden.' Al is het niet vandaag of morgen, dat laatste hapje viezigheid eten de bodembacteriën heus nog wel op, zo redeneert Van Diem, maar de gemeente kiest voor een strikt juridische beoordeling op basis van oude normen. Wat hem betreft draait VROM de beoordeling voortaan om: 'Zoek niet naar de laatste molecuul die nog in het grondwater zit, maar bekijk hoeveel van de verontreiniging al is verwijderd en of er nog risico's zijn.'

Maar maakt een nieuwe norm wel zoveel verschil? Want als ter plekke met bacteriën een kostenbesparing van 50% haalbaar is, zoals Van Diem voorrekent, waarom graven projectontwikkelaars dan toch de laatste vieze gram nog weg? 'Bodemverontreiniging is slecht voor het imago van een woningbouwproject, zeker in het duurdere segment,' verklaart Stolzenburg van Gemeente Utrecht. En Van Diem van BioSoil maakte mee dat zijn in situ saneringsvoorstel voor een gasfabriekterrein het, ondanks een flink prijsvoordeel, moest afleggen tegen het voorstel van een graver. 'Omdat het project in korte tijd moest worden opgeleverd,' zo kreeg hij te horen. Van Diem is dan ook bang dat, ondanks het kostenvoordeel, gemeenten en provincies alleen in situ bodemsanering toepassen als er een zee van tijd beschikbaar is of als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld onder een rijksmonument. Stolzenburg is optimistischer, maar denkt wel dat er een cultuuromslag nodig is: 'Tussen de koeien grijpt een gemeente in Gelderland nu misschien te makkelijk naar de schop. Maar in de Utrechtse binnenstad met zijn beschermde panden is een gat graven volstrekt onbespreekbaar. Voor de grote steden is het nieuwe beleid dus een bevestiging van wat we de afgelopen tien jaar al deden. Nu moeten de landelijke gemeenten nog om.' Koren op de molen van SKB, zou je zeggen, want de K in die naam staat niet alleen voor kennisontwikkeling maar ook voor kennisoverdracht. Desgevraagd laat de stichting weten dat naast de vier grote steden ook veel kleinere gemeenten aan de laatste subsidieronde deelnamen: Coevorden, Deventer, Dordrecht, Enschede, Hilversum, Hengelo, IJmuiden en Tilburg hebben de weg naar Gouda inmiddels ook gevonden.

Gepubliceerd in Binnenlands Bestuur