Vechten tegen de baggermolen
Meebewegen met de natuur maakt baggeren overbodig

Jaar in jaar uit baggeren we rivieren, kanalen, havens en poldersloten leeg. Als we de baggerachterstand niet snel wegwerken, aldus vele bezorgde baggeraars, lopen binnenvaartschepen letterlijk vast en kunnen we onze polders niet langer droogpompen. Maar dat is onbegonnen werk, zo lijkt het, want hoe hard we het slib ook opscheppen of wegzuigen, de geologische molen van erosie, transport en sedimentatie draait gewoon door. Moeten we het gevecht tegen de baggermolen niet opgeven en de natuur zijn gang laten gaan?

© 2005 Henk Leenaers

De stinkende prut waar je laarzen zich in vastzuigen; de drek waar je fiets in belandt als je hem onafgesloten langs een Utrechtse gracht parkeert: bagger is allesbehalve aaibaar. Het is vies en mot er uit, zo luidt dan ook de gangbare opinie over wat voor beleidsmakers bagger is en voor geologen sediment. Maar omdat milieuwetten en -regels nogal wat beperkingen opleggen aan de verwerking van opgebaggerd slib, kon een baggerachterstand ontstaan van zo'n 400 miljoen kubieke meter, genoeg om een 15 meter hoge geluidswal aan te leggen aan weerszijden van de A2, tussen Amsterdam en Maastricht. Rivieren en kanalen zitten inmiddels zo vol dat binnenvaartschepen soms nog maar de helft van hun vracht kunnen verplaatsen - willen ze tenminste voorkomen dat ze in de blubber blijven steken.

Om ze bevaarbaar te houden scheppen we jaarlijks zo'n 50 miljoen kubieke meter bagger uit de Nederlandse vaargeulen en waterwegen. Tweederde van deze baggeroogst brengen we per schip terug naar waar het vandaan kwam, de Noordzee. Van de uit rivieren, kanalen en poldersloten afkomstige rest is iets meer dan de helft geschikt om te recyclen: boeren zetten de bagger uit hun sloten vaak terug 'op de kant'. Wat dan nog overblijft van de jaarlijkse baggervoorraad wordt onschadelijk gemaakt in een steenfabriek of gedumpt op een stortplaats. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want van bagger gemaakte bakstenen zijn duur, hebben een slecht imago en zijn niet altijd even sterk. En storten is ook al niet erg populair: omwonenden zijn bang dat vervuiling weglekt uit met bagger gevulde zandwinputten en zien de in het vooruitzicht gestelde natuurontwikkeling toch vooral als een doekje voor het bloeden.

Onderzoekers zijn dan ook naarstig op zoek naar alternatieve oplossingen voor het almaar stijgende baggeroverschot. Zo blijkt wilgenteelt op baggervelden een reinigend effect te hebben - met brandbare wilgentakken als nuttig bijproduct. En, in navolging van de Friezen enkele eeuwen geleden, overweegt Rijkswaterstaat baggerterpen aan te leggen in laaggelegen gebieden. Maar hoe waarschijnlijk is het dat we een definitieve bestemming vinden voor deze niet te stuiten en geologisch onvermijdelijke slibstroom? Overschatten we het menselijk kunnen niet als je bedenkt dat zich onder het Nederlandse maaiveld een soms wel vijfhonderd meter dik pakket fossiel baggerslib heeft opgehoopt? Dat die reusachtige spekkoek van zand, klei en veen hier in een geologische verleden is neergelegd door elkaar afwisselende binnenzeeën, rivierdelta's en landijstongen? En dat die slibaanvoer door zal gaan zolang gesteenten verweren, bodems eroderen en rivieren na een wolkbreuk in modderstromen veranderen?

Uit een recente schatting van het SedNet, een Europees netwerk van slibonderzoekers, blijkt dat het temmen van onze rivieren met dijken en kanalen de aanvoer van slib niet heeft weten te stoppen: van de twee miljard ton sediment die Europese bergen en bodems jaarlijks produceren, transporteren de rivieren zo'n zeventig procent naar uiterwaarden en kustgebieden, de rest belandt grotendeels in stuwmeren. Door de monding van Rijn, Maas en Schelde uit te rusten met het slecht passend kunstgebit dat bekend staat als de Deltawerken, remmen we deze rivieren in Nederland voortijdig af en dwingen ze zo hun sedimentlast niet boven de Noordzee, maar boven ons kikkerland af te werpen. Een geluk bij een ongeluk, kun je zeggen, want als de aanvoer van slib gelijke tred houdt met de zeespiegelstijging gaat West-Nederland voorlopig niet kopje onder. Ga maar na: rijden we de 400 miljoen kuub baggeroverschot uit in het Groene Hart dan zouden we het in één klap met zo'n twintig centimeter kunnen ophogen. Maar zelfs de jaarlijkse baggeraanwas, goed voor nog eens drie millimeter ophoging per jaar, is te weinig - volgens de deskundigen die voorspellen dat de zeespiegel de komende eeuw zo'n twee tot acht millimeter per jaar zal stijgen. Zo bezien hebben we geen baggeroverschot, maar een baggertekort.

Teveel bagger in de sloot belemmert het droogpompen van West-Nederland. Maar waarom pompen we eigenlijk? Terecht wordt beweerd dat de in bedrijven, infrastructuur, lucht- en zeehavens vastgelegde economische waarde te groot om zomaar onder de modder te bedelven. Maar geldt dat ook voor het buitengebied? Is het economisch verantwoord om landbouwgebieden die per jaar een schamele duizend Euro per hectare opleveren kost wat kost te blijven ontwateren? Waterwetenschappers vinden in ieder geval van niet. Een gezelschap van achthonderd ecologen en hydrologen leverde afgelopen zomer in Utrecht stevige kritiek op het waterbeheer in het Groene Hart. De slotverklaring van een internationale conferentie over laaggelegen moerasgebieden, zogeheten wetlands, opent met de constatering dat eeuwenlang bedijken en droogpompen in West-Nederland heeft geleid tot een ingrijpende verstoring van het natuurlijk functioneren van dit eens drassige deltagebied. Gevolg: bodemdaling, inklinking van veen, vernietiging van het waterzuiverend vermogen en een toenemend overstromingsrisico. Het is dan ook onvermijdelijk dat Nederland stukken land aan de zee teruggeeft, aldus een van de aanwezige ecologieprofessoren. En wie stopt met pompen, hoeft niet langer te baggeren.

Het Wageningse onderzoeksinstituut voor de groene ruimte, Alterra, experimenteert op een proefboerderij bij Zegveld dan ook al vele jaren met natte alternatieven voor het beheer van veengebieden. 'Actief vernatten' heet de meest radicale aanpak, waarbij de pompen worden stilgezet. Weiden veranderen dan in moerassen en open water. Wat ze bij Alterra 'vernatten' noemen is de eerste stap op weg naar de aangroei van nieuw veen, een proces dat begint zodra de pompen worden stopgezet en de baggerschuiten naar de kant gehaald. Organisch slib kan zich dan ophopen in plassen en sloten. In ondiep water zal eerst riet en zegge gaan groeien, later ontstaat er een moerasbos. Naarmate het veen verder omhoog groeit, neemt de aanvoer van voedselrijk rivier- en grondwater af en gaat riet overheersen; is er alleen nog maar voedselarm regenwater voorhanden dan ontstaan kussens van veenmos en wollegras, die lage terreingedeelten kunnen opvullen.

Door deze zogeheten 'verlanding' ontstond enkele duizenden jaren geleden een uitgestrekt veenmoeras langs de Nederlandse kust, plaatselijk zelfs tien meter dik, in een tempo van drie decimeter per eeuw - nét genoeg om de toenmalige zeespiegelstijging bij te benen. Ook al is droogpompen volgens velen hét middel tegen wateroverlast in de polder, verlanding door veengroei is blijkbaar een natuurlijk en beproefd alternatief om West-Nederland tegen natte voeten te beschermen. Meebewegen met dit natuurlijk proces maakt baggeren in de polder overbodig.

Wie denkt dat een baggerstop gevolgd door natuurlijke veengroei is bedacht door een nostalgische geoloog, vergist zich. Menig proef is al met succes uitgevoerd, al gebeurde dat veelal pas ná het baggeren. Zo promoveerde afgelopen november aan de Wageningen Universiteit een milieutechnoloog die er voor pleit bagger te reinigen door er bos op aan te planten of niet-eetbare gewassen op te telen, zoals koolzaad voor biobrandstof. 'Landfarming' noemt hij deze reinigingstechniek, waarmee hij zelfs de meest vieze bagger uit de Amsterdamse Petroleumhaven onschadelijk wist te maken. En in opdracht van een stortplaatsbeheerder schreef een gezaghebbend microbioloog vorig jaar het boekje 'Bagger is ook bodem', dat is te lezen als een warm pleidooi voor het benutten van het zelfreinigend vermogen van de bodem. Binnen een eeuw, aldus de auteur die zijn ideeën met een stripverhaal illustreerde, knabbelen bacteriën en schimmels een aan zijn lot overgelaten baggerdepot weer helemaal schoon. Tevreden grazend naast een volwassen boom tekent de auteur op een van de laatste plaatjes zelfs een Schotse Hooglander - als het aan hem ligt noemen we deze stortplaats voortaan natuurgebied.

Wat deze twee oplossingen gemeen hebben is het gesjouw met bagger dat er aan voorafgaat. De natuur mag zijn gang pas gaan nádat de bagger is opgepakt, verplaatst en weer neergelegd op een veld of in een depot. Maar voor wie het pompadagium vaarwel heeft gezegd zijn dat zijn allemaal overbodige handelingen. En uiterst kostbaar bovendien, want verse bagger bestaat voor bijna driekwart uit water en alleen in tijden van crisis vervoeren we dat per schip of truck. Afgezien van het geld is er vaak nóg een reden om bagger gewoon op zijn plaats te laten liggen. Net zoals een olieboer de milieucondities in een ver verleden afleest uit de opbouw van de ondergrond, bevatten ongestoorde sliblagen vaak een schat aan informatie over het recente verleden. De met fossiel stuifmeel uitpuilende geologische schatkamer van het Uddelermeer wisten paleologen eind vorige eeuw nog maar net te beschermen tegen een brute baggermoord. Bijna had het Veluwse waterschap er acht meter fosfaatrijke bagger uit verwijderd en zo unieke informatie vernietigd over het klimaat en de begroeiing in de Romeinse ijzertijd, de Middeleeuwen en de kleine ijstijd. Het Uddelermeer is geen uitzondering, zo weten we inmiddels. In vele fortgrachten, wielen en eendenkooien ligt ongestoorde bagger te wachten op milieu- en klimaatonderzoekers die de recente geschiedenis beter willen begrijpen.

Pleitbezorgers van baggerwerk vergelijken het watersysteem graag met onze bloedsomloop, met rivieren als slagaders en poldersloten als haarvaten. Om dan de vinger te heffen met de waarschuwing dat het dichtslibben van de haarvaten welhaast onvermijdelijk tot een hartinfarct leidt - of een crisis in de waterhuishouding. Maar wie de parallel trekt met een natuurlijk systeem zou die ook kunnen doortrekken. En zich dan afvragen of een jaarlijkse dotteroperatie nou wel de beste remedie is tegen aankomend hartfalen. Een verstandige doktor, zo zou je kunnen tegenwerpen, schrijft niet direct bloedverdunners voor als voorbereiding op inwendig schraapwerk, maar raad zijn patiënt aan eerst eens wat gezonder te leven. Misschien is die op de lange termijn wel meer gebaat bij meer beweging en natuurlijke voeding. En wat, zo zal menig ecoloog bevestigen, is voor plant en dier in de polder nou de ideale mix van mineralen en nutriënten? Precies! Bagger.


Gepubliceerd in Tijdschrift Bodem