Archeologisch raadsel over Romeins schip door geologen opgelost

© 2004 Henk Leenaers

De afwijkende vindplaats van het dit voorjaar in Vleuten/De Meern opgegraven Romeins schip stelde archeologen voor een raadsel. Door de positie van het schip in de grond te bestuderen en het Romeinse rivierlandschap te reconstrueren, hebben geologen achterhaald dat het schip niet in de directe nabijheid van een fort is afgezonken, zoals eerder gevonden schepen, maar tijdens hoogwater is vergaan in de Oude Rijn.

De vijftien in Nederland gevonden schepen uit de Romeinse tijd, zoals de exemplaren uit Zwammerdam, Woerden en Druten, werden allemaal gevonden dichtbij een fort, langs een kade van de Rijn. De gangbare verklaring is dat deze schepen tussen 150 en 250 na Christus, tevens een periode van uitbreiding en verstening van de forten, werden gebruikt om de kades langs de Rijn te verstevigen. Werden in onbruik geraakte schepen voorheen opgestookt, in deze periode met veel bouwactiviteit werden ze in ontmantelde staat - na verwijdering van kajuit, mast en gereedschap bleef alleen een kale romp over - langs de kade afgezonken. Deze 'zinkstukken' vormden het fundament van nieuwe kades of kades die na beschadiging door de rivier werden hersteld.

Het in Vleuten/De Meern door scheepsarcheologen van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek opgegraven schip is niet alleen veel completer, de kajuit en de inventaris zijn in goede staat aangetroffen, het ligt bovendien op grote afstand van het dichtstbijzijnde Romeinse fort. De goede staat en de afwijkende positie wijzen op een calamiteit, volgens de archeologen, en door de hulp van geologen in te roepen kwamen ze er achter waarom het schip juist op deze plek is vergaan. Door de bodemlaagjes in mansbrede sleuven onder en rondom het schip te bestuderen ontdekten onderzoekers van Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO dat het schip klem zit tussen twee oevers van de Oude Rijn. Onder het schip vonden ze een spoelgat, een door het rivierwater met grote kracht uitgeschuurd gat, dat later is opgevuld met de grofste delen van het door de rivier meegevoerde materiaal, zoals hout, boomstronken en een eiken paal afkomstig van de Romeinse beschoeiing. Anders dan de afgezonken schepen die, langs de kade in de luwte van de stroming, in de loop der tijd zijn opgevuld door het bezinken van fijne kleideeltjes, fungeerde dit schip in de hoofdstroom als 'sedimentval' en is daardoor in korte tijd gevuld met zand.

De onderzoekers concluderen dat het schip tijdens hoogwater onbestuurbaar is geworden en zich, meegenomen door de sterke stroming, met zijn achterkant in een rivieroever heeft geboord. De sterke stroom heeft de voorkant van het schip daarna meegesleurd, waardoor het met zijn steven in de andere oever kwam vast te zitten. Als een kei in een bergbeek vormde het schip, dat nu klem zat tussen beide oevers van een nevengeul, een obstakel voor de sterke stroming, die zijn overtollige energie gebruikte om onder het schip een spoelgat uit te schuren. Zodra de stroomsnelheid afnam konden de groftse delen van het door de rivier meegevoerde materiaal onder en in het schip bezinken.

Nu duidelijk is dat het schip tijdens hoogwater is vergaan, rest de vraag wat daaraan vooraf ging. Maakte de stuurman een navigatiefout of wist de kolkende rivier het aangemeerde schip los te slaan van een stroomopwaarte gelegen kade? Dat er aan boord geen resten van verdronken schippers zijn gevonden zegt niets. Van Bataven uit dezelfde periode is bekend dat ze konden zwemmen. Als er al mensen aan boord waren tijdens de ramp, dan hebben ze die hoogstwaarschijnlijk overleefd.


Gepubliceerd in NRC