Atlas van de bodemkwaliteit in het landelijk gebied

Door menselijk toedoen ligt er een deken van zware metalen over de Nederlandse natuurgebieden. Cadmium uit kunstmest is een van de boosdoeners.

© 2006 Henk Leenaers

Door lekkage of onachtzaamheid lieten chemische wasserijen, drukkerijen, oliemaatschappijen en gasfabrieken in de loop der tijd sporen na in de bodem. Die raakte daardoor op grote schaal verontreinigd met onder andere olie, oplosmiddelen, zware metalen en PAK. Het Ministerie van VROM telde vorig jaar 600.000 verontreinigde locaties, waarvan er 60.000 zó vies zijn dat ze moeten worden gesaneerd. Maar stad en industrie bedekken samen nog geen kwart van het landoppervlak. Hoe zou het gesteld zijn met de bodemkwaliteit in bossen, natuur- en landbouwgebieden? Grishja van der Veer van de Universiteit van Utrecht onderzocht de bodemkwaliteit in de resterende 76% van Nederland en bundelde die kennis in een geochemische atlas van Nederland. Conclusie: het gehalte van acht zware metalen is in het buitengebied anderhalf tot drie keer zo hoog als de natuurlijke achtergrond.

Niet altijd even zichtbaar maar alom aanwezig zijn zware metalen in het milieu. Antimoon zit in vlamvertragers, cadmium in kunstmest, lood zat tot voor kort in benzine, tin nog steeds in elektronica. Al gebeurt het niet altijd rechtsreeks zoals bij benzine in automotoren, uiteindelijk komen veel van deze stoffen na verbranding weer in het milieu. Vaak gebeurt dat in een installatie die huisvuil verbrandt. Via de lucht kunnen de zware metalen zich over een groot gebied verspreiden, om bij windstilte of tijdens een regenbui op de bodem neer te slaan. Zo raakt de bovengrond na verloop van tijd vervuild of, om te spreken in de termen van de twee weken geleden gepromoveerde Grishja van der Veer: 'aangerijkt' - want er worden geen milieunormen overschreden.

De afgelopen vier jaar boorde Van der Veer 358 gaatjes in de bodems van bos, hei, grasland en aardappelveld, tot een diepte van 1.20 m. Van de bovenste en onderste 20 centimeter nam hij monsters. Al die monsters van boven- en ondergrond ontleedde hij vervolgens in het laboratorium met een mengsel van zuren, waaronder het uiterst agressieve waterstoffluoride (HF). Tot slot analyseerde hij in dit zogeheten 'extract' de concentratie van maar liefst 50 elementen uit het periodiek systeem. Het monster uit de ondergrond vertegenwoordigde in zijn onderzoeksopzet de 'natuurlijke achtergrond': de hoeveelheid van een stof die ook zonder menselijk toedoen al in de bodem zit.

Door deze inspanning beschikt Nederland nu voor het eerst over een volledig en consistent beeld van de bodemkwaliteit in het buitengebied. Met enkele opmerkelijke resultaten. Want niet eerder kwam iemand op het idee om in de bovengrond elementen als antimoon, bismut en tin te meten. Die concentraties blijken anderhalf tot twee keer hoger dan in de ondergrond. Zo komt bismut in het milieu terecht sinds het lood vervangt in hagel. De aanrijking van bodems met cadmium, lood en zink is geen verrassing. Lange tijd is dit drietal in het milieu verspreid door lood- en zinkmijnen in de Belgische plaatsen Plombières en La Calamine, en door de zinkverwerkende industrie in de Brabantse Kempen. En sinds 1900 gebruiken we in Nederland cadmiumhoudende fosfaatkunstmest; volgens Van der Veer zelfs "relatief fanatiek". Boven op de afnemende trend van zuid naar noord - hoe verder weg van de mijn, hoe kleiner de invloed - ligt daarom over grote delen van de Nederlandse landbouwgronden een gelijkmatige cadmiumdeken, veroorzaakt door het royale gebruik van kunstmest.

Het verhoogde cadmiumgehalte overschrijdt weliswaar geen milieunorm, maar zit in vergelijking met andere landen wel tegen de Europese bovengrens. "Cadmium is een relatief mobiel metaal," aldus Van der Veer, "van andere metalen is minder dan 1% biologisch beschikbaar [kan door plant en dier worden opgenomen, red.], voor het veel giftigere cadmium kan dat oplopen tot wel 10%. Het is een rotstof." En omdat cadmium, anders dan het eveneens verhoogde element zink, geen biologische functie heeft, schrijft hij in zijn proefschrift dat 'hier mogelijk van een probleem kan worden gesproken'. Voor het eveneens toxische kwik adviseert hij meer onderzoek naar de biologische beschikbaarheid.

Ook het Ministerie van VROM heeft aandacht voor verontreinigingen die eerst uitwaaieren om uiteindelijk op de bodem neer te slaan. In zijn Toekomstagenda Milieu geeft Staatssecretaris Van Geel topprioriteit aan de aanpak van zogeheten 'diffuse bronnen van bodemverontreiniging'. Europese regelgeving ligt voor de hand, want de wind stopt niet met waaien bij de landsgrenzen.

Gepubliceerd in NRC Handelsblad