Een echte klasbak traint zonder toerenteller
Wetenschap in de wielersport: wat is het waard?

Uitgerust met hartslagmeter en vermogensmeter rijdt menig wielerprof zijn trainingsritjes onder 'wetenschappelijke' begeleiding. Maar ook al ontdekten ze de werking van supercompensatie en herstel, bewegingswetenschappers leveren geen kant-en-klare recepten voor de trainingspraktijk, zo blijkt uit gesprekken met een sportprofessor, een ploegarts en een topcoach. "Trainen is meer een kunst dan een kunde."

© 2004 Henk Leenaers

In hoeverre zijn trainingsmethoden van wielerprofs gebaseerd op wetenschappelijke inzichten?

Geert Leinders, ploegarts bij RABO: "Van alle sporten is de profwielrennerij wel de minst geschikte om wetenschappelijke inzichten in de praktijk toe te passen. Profs worden namelijk betaald om te koersen, niet om te trainen. De realiteit van de beroepswielrennerij is dat 90 tot 120 van de 365 kalenderdagen competitiedagen zijn. Moet je 100 dagen koersen, 100 dagen rusten er voor en 100 dagen er na, dan heb je maar twee maanden over waarin je zelf controle hebt over de training. Dat is van half november tot half januari. Daarna zijn er ploegtrainingen en op 1 februari beginnen de wedstrijden. Pas als je niet meer kunt koersen kun je weer trainen, maar je wilt koersen om een palmares op te bouwen. Schaatsers en hardlopers hebben minder competitiedagen en kunnen dus gerichter trainen."

Peter Hollander, hoogleraar bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam: "Ook al begrijp je als wetenschapper het principe van supercompensatie, een trainer kan daar nog niet mee aan de slag. In theorie leidt het herstel na de belasting van een fysiologisch systeem, zoals het hart of de beenspieren, tot een verbetering tot boven het oude niveau. De energievoorraad in de beenspieren, ook bekend als glycogeen, kan door duurtraining en een koolhydraatrijk dieet maar liefst verdubbelen. En de zuurstofopname kan tot 20% toenemen door intervaltraining. Het probleem is dat supercompensatie in het ene systeem al na twee dagen optreedt en in het andere pas na vier of vijf dagen. Beide systemen zijn nauwelijks gelijktijdig trainbaar, terwijl een wielrenner ze allebei nodig heeft: een stevige glycogeenvoorraad om een lange rit te kunnen uitrijden, een hoge zuurstofopname voor in de bergritten."

Chris Carmichael, coach van Lance Armstrong: "De trainingsprogramma's die ik met Lance gebruik zijn niet alleen gebaseerd op degelijke sportwetenschap, maar ook op de principes van training, zoals overbelasting en herstel, en periodisering. Maar je moet onthouden dat coachen bestaat uit een mix van wetenschap en kunst; uiteraard zijn er wetenschappelijke parameters waaraan moet worden voldaan, maar belangrijker is het om de hele atleet voor te bereiden op competitie. Atleten zijn geen 'trekpoppen', het zijn mensen met een motivatie, emoties, wensen en angsten. Het ontwerp van een fysieke training is dan ook maar een deel van wat ik doe als ik Lance voorbereidt op de Tour de France."

Welke wetenschappelijke kennis leidde de afgelopen jaren tot significante verbetering van trainingsmethoden?

Carmichael: "Naast het baanbrekend wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen de vochthuishouding en prestaties, dat leidde tot de ontwikkeling van sportdranken, is de toenemende beschikbaarheid van vermogensmeters een belangrijke technologische vooruitgang. Meer en meer coaches leren hoe ze vermogenstraining moeten toepassen. Dat is goed voor de coaches en geweldig voor de atleten."

Leinders: "Vermogensmeters zijn voor een beroepsrenner heel nuttig. Tussen twee koersen mag hij naar heel kort boven de anaërobe drempel trainen: 40 seconden intensief gevolgd door 20 seconden herstel. Met een hartslagmeter kan dat niet, want de hartslag bereikt pas na drie minuten een steady state. Vermogensmeters waren er al voor op de ergometer, nu zijn ze er ook voor op de koersfiets. Daarnaast zie je de laatste twintig jaar dat sporters steeds sportspecifieker en wedstrijdspecifieker zijn gaan trainen. In de jaren tachtig gingen renners nog langlaufen in januari, voor de algemene lichamelijke ontwikkeling. Dat is helemaal uit. Nu gaan renners in de winter naar het zuiden om zoveel mogelijk op de fiets te trainen. Gedurende het wedstrijdseizoen moeten renners hun trainingseffect halen uit de anaërobe intensiteit ín de koers. De aërobe capaciteit moeten ze buiten de koers zien te onderhouden. Dat is een systeem waarvan wetenschappelijk bewezen is dat het werkt: extensieve duurtraining vergroot het energiebevoorradingssysteem én het zuurstofbevoorradingssysteem. Bovendien raken niet-trainbare systemen, zoals het herstelsysteem en het stress-systeem er niet door uitgeput."

Hollander: "Met een vermogensmeter meet je de output van het lichaam, met een hartslagmeter krijg je een indruk over de input die daarvoor nodig is. Dat is een technologische doorbraak, het alternatief is natte vingerwerk. Maar uiteindelijk heeft de wetenschap geen bruikbare antwoorden voor de praktijk. Zo is er al 50 jaar ruzie in het vakgebied over een heel wezenlijke vraag: Wat beperkt de zuurstofopname? Is dat het hart of zijn het de beenspieren? Als trainer wil je de zwakste schakel aanpakken. Maar die is niet bekend. En als hij bekend zou zijn en aangepakt kan worden, dan wordt het volgende systeem daarna de zwakste schakel. Trainen is dus meer een kunst dan een kunde. Trainers moeten zonder wetenschappelijke antwoorden toch de goede dingen doen. Carmichael kent zijn knakkers, hij weet voor iedere renner wat het beste werkt. "

Welk prestaties wisten renners met de hulp van wetenschap te verbeteren?

Hollander: "Een belangrijk nieuw inzicht is dat trainingseffecten ontstaan tijdens het herstel, dus ook het herstel zou je moeten plannen. Maar hoe lang iemand moet herstellen kunnen we nog niet meten, dat moet een renner zelf intuďtief aanvoelen. Wetenschappers hebben daar geen recepten voor, ook al wordt dat gesuggereerd in trainingsschema's. We weten veel over de werking van deelsystemen, maar nog niet genoeg om een heel mens trainen. De schema's van een succestrainer als Peter Mueller werkten uiteindelijk ook alleen voor die schaatsers waarvan de hersteltijd overeenkwam met die in zijn tabel. De rest joeg hij over de kling, die raakten overtraind. De vraag is dan ook of Carmichael bij Armstrong past of andersom."

Carmichael: "Wetenschappers hebben ons geleerd hoe het lichaam reageert op training. Daardoor kon ik net als vele andere coaches veel gerichtere trainingsprogramma's ontwikkelen. Door te letten op de vocht- en temperatuurhuishouding kan ik schade door uitdroging voorkomen; met vermogensmeters kan ik renners precies vertellen hoe vermoeidheid het effect van een training vermindert én hoe goed het rennerslichaam reageert op trainingsarbeid. Tel je al die kleine verbeteringen in trainingsefficiency bij elkaar op, dan maakt de renner grote sprongen vooruit. Hij reageert beter op de trainingsbelasting, kan zich beter concentreren en blijft gezond en opgewekt. Vroeger trainden renners langer, met minder effect - dat is het grote verschil tussen oude en nieuwe trainingsmethoden. Gericht trainen betekent dat renners minder tijd verspillen; een groter deel van de trainingsenergie draagt bij aan prestatieverbetering."

Leinders: "Tussen half november en half januari weten de RABO-renners het geleverde vermogen met zo'n 100 Watt te vergroten. Dat lijkt een zeer groot verschil, maar alle beroepsrenners halen dat. De parameters die het verschil maken in de Ronde van Vlaanderen zijn niet meetbaar. Dat is een combinatie van de psycho-motivationele toestand, het gevoel van de dag, de agressiviteit, het belang dat je zelf aan de wedstrijd hecht. De beslissende factoren liggen dus wel binnen het bereik van de inspanningsfysiologie, maar niet binnen het meetbare bereik. Wat de wetenschap ons sinds Merckx vooruit heeft geholpen is dat we nu kunnen meten wat een toprenner uit de jaren zestig zelf kon aanvoelen. Het is net als toen auto's voor het eerst werden uitgerust met een toerenteller: voortaan zag je wanneer je moest schakelen. Maar de klasbakken die vroeger al aanvoelden wat ze nodig hadden, voelen dat nu nog steeds. Die kunnen trainen zonder toerenteller. Wetenschap kan meten en de meetgegevens kun je met de renner doornemen. Op die manier krijgt de renner er buiten zijn gevoel informatie bij. Maar het blijft een verschrikkelijk compromis tussen wat je zou willen doen en wat je kunt doen als wetenschapper. "

Hoe ver zijn wetenschappelijke trainingsmethoden doorgedrongen in het profpeloton?

Carmichael: "Wetenschap en technologie dringen maar langzaam door in het peloton. Wielrennen is een sport van tradities: oud-renners leren de jeugd te trainen op hun oude, beproefde manier. Maar vooruitgang is alleen mogelijk met coaches die leven in het hier en nu. Toch denk ik dat vrijwel alle elite renners trainen met een hartslagmeter en vermogensmeter, hoewel er verschillen zijn in de beleving. Sommige renners zijn iedere minuut met hun meetgegevens bezig, anderen trainen meer op hun gevoel. Het zijn uiteindelijk mensen, geen machines."

Leinders: "Alle ploegen uit de top-10 van de UCI hebben min of meer dezelfde aanpak, dat wil zeggen dat alle renners de trainingsmogelijkheden krijgen aangeboden. Maar het ligt aan de renner of hij ze benut. Ook in een laag budgettaire ploeg kan een renner dezelfde kennis om zich heen bouwen. Soms hebben renners er geen oren naar. Dan loop je als arts tegen een muur. Zit je in een gestructureerde ploeg zoals bij RABO dan wordt je meegezogen door de andere renners, dat is een voordeel ten opzichte van een kleinere ploeg."

Hollander: "Wetenschappers zijn hard nodig in de topsport om te voorkomen dat atleten domme dingen doen. Teveel en te lang trainen, bijvoorbeeld. Nam Erik Dekker niet teveel hooi op zijn vork na zijn beenbreuk? En duurde het daarom zo lang voor hij op zijn oude niveau terugkeerde? Daarover kunnen we meedenken. Maar als Dekker dit jaar weer Touretappes wint komt een eerlijke wetenschapper niet verder dan: 'We weten niet waarom, maar het heeft gewerkt'."

Gepubliceerd in Fiets